Friday, January 1, 2010

Reviews in Dutch

De links hieronder verwijzen naar mijn recensies van de vier albums die David Ackles maakte. De cijfers geven een indicatie, op een schaal van 1 tot 10, van mijn oordeel. Ik hoor overigens graag hoe andere luisteraars de albums zouden rangschikken.

David Ackles (1968) - 9
Subway to the Country (1868) - 7.5
American Gothic (1972) - 9.5
Five and Dime (1973) - 8.5

Subway to the Country (1969) – 7.5


Van zijn vier albums is David Ackles’ Subway the Country al met al het minst bevredigend – waarbij meteen zij aangetekend dat ook het minste album van deze songwriter het luisteren waard is. Wellicht was het de druk om na het debuut snel met een opvolger te komen, maar de liedjes op dit tweede album hebben niet de consistente kwaliteit die de andere drie platen kenmerkt. Vooral het lome Woman River en het rauwe Main Line Saloon zijn zeldzame dieptepunten in zijn oeuvre.


Gelukkig maken de hoogtepunten veel, zo niet alles goed. Candy Man is tegelijk het tragische verhaal van een getraumatiseerde soldaat, een politiek statement over de oorlog, en een zwartkomische vertelling. En Inmates of the Insitution is behalve onbegrijpelijk op het tekstuele niveau, ook een tour-de-force van wild opzwepende, Dylaneske folkrock. En in het titellied, later gecoverd door Harry Belafonte, weerklinkt Ackles’ liefde voor het platteland, alsook zijn poëtische en subtiele teksten. ‘New York is a town too big for children,’ zingt hij, ‘where there is so much dirt, they think that snow is grey.’ Maar de lichte toon maskeert een weinig hoopvolle boodschap. Ackles vervolgt: ‘And you have to watch their childhood waste away. Hey we have got to find a subway to the country, or anywhere.’


Tel daarbij op de meeslepende ballade Out on the Road – waarop Ackles zijn stem uit de bocht laat vliegen zoals alleen hij dat kan – en de gevangeniscountry van Cabin on the Mountain, en het resultaat is een album dat, als geheel, Ackles’ vakmanschap waardig is. Geen onomstreden meesterwerk ditmaal, maar een album van wisselend niveau dat door een aantal schitterende liedjes niet mag ontbreken in de platenkast van iedere liefhebber van intelligente singer-songwriters.

American Gothic (1972) – 9.5


Critici waren bepaald niet zuinig met hun lof toen het album American Gothic in 1972 verscheen. Een ‘mijlpaal in de popgeschiedenis’ werd het genoemd, en ‘de Sgt. Pepper van de folkmuziek’. Het publiek, daarentegen, liet Ackles’ derde album massaal links liggen – tot frustratie van zowel Ackles als zijn platenmaatschappij. Wie hadden er gelijk?


Veertig jaar later kan er geen twijfel over zijn: American Gothic houdt zich moeiteloos staande tussen de beste singer-songwriteralbums uit de jaren zestig en zeventig. Behalve zijn donkere, overtuigende stem, toont Ackles zich een uitzonderlijk intelligente en poëtische schrijver. Het titellied is een even vernietigende als ironische inkijk in het huwelijk van Horace en Molly Jenkins. Zij pretendeert shows te bezoeken maar duikt met vreemde mannen het bed in, onderwijl denkend aan haar enige passie: schoenen. Thuis verschalkt hij zich ‘in a half-filled marriage bed’ met vieze boekjes, en verdrinkt zijn schaamte in whisky. Het laatste couplet, ‘Sunday breakfast at the Jenkins’ vat hun leven in een vijftal vernietigende regels briljant samen.


Maar er zijn ook liefdesliedjes (heeft iemand de bedwelming van verliefdheid ooit mooier bezongen dan Ackles in Love’s Enough?) politieke satires over racisme, de oorlog in Vietnam en milieuvervuiling, en een epische vertelling over het verdwenen pioniersleven op het land in Montana. En American Gothic bewijst dat Ackles een veelzijdige componist is, die zich even soepel bedient van het idioom van jazz crooners als elementen van moderne klassieke muziek en Amerikaanse showtunes in zijn arrangementen verwerkt. Met hulp van arrangeur Robert Kirby – bekend van zijn werk met Nick Drake – vervaardigde hij een onvergetelijk album: een rijke versmelting van muziekstijlen en poëtische teksten.


Met American Gothic rijst Ackles tot hoogten waarvan de meeste popmuzikanten slechts sporadisch, en dan vanuit de verte, een mistige glimp op kunnen vangen.

Five and Dime (1973) – 8.5


Wat zijn vierde album in een lange, luisterrijke carrière had moeten zijn, is in retrospect Ackles’ zwanenzang gebleken. De verkoopcijfers vielen tegen, er was geen geld voor een grootschalige promotiecampagne, en na Five and Dime verliet Ackles geruisloos de muziekwereld. Dat hiermee de popmuziek een groot onrecht aangedaan is, blijkt wel uit de twaalf liedjes die zijn laatste album vormen.


Wederom is er bitterzoete melancholie (One Good Woman’s Man, Photograph of you, I’ve Been Loved) en politieke bevlogenheid (Run Pony Run, Aberfan). Maar Five and Dime brengt ook de humorist in Ackles naar boven: Surf’s Down is een hilarische pastiche op de Beach Boys, compleet met hoge koortjes en verteld vanuit het perspectief van een oudere surfdude (Now when I pick up a girl I say as nice as I can, 'Wanna tandem,' but she says, 'You dirty old man.'). En Jenna Saves is het tragische verhaal van Jenna Pearl, die op haar tiende een riante erfenis krijgt die ze tot haar dood met niemand wil delen. Ackles eindigt zonder een greintje mededogen, ‘And now she rides a golden horse in Hell of course.’


Dat Five en Dime niet het bizarre niveau van American Gothic haalt, komt deels doordat het album er niet in slaagt een eenduidig verhaal over te brengen. Het is een verzameling liedjes – ontroerende, grappige, scherpe liedjes – geen visionaire kijk op het Amerikaanse leven. Wel laat Ackles op zijn laatste album zien dat zijn liedkunst het ook zonder grootse arrangementen kan stellen: de beperkte begeleiding, soms alleen zijn eigen piano, doet niets af aan de melodische en lyrische schoonheid van de liedjes en Ackles’ zang.


In alles is Five en Dime een waardige zwanenzang, en als de laatste noot geklonken heeft, blijft slechts een gevoel van groot onrecht, van groot ongenoegen ook met het feit dat zo’n talentvolle artiest zich zo vroeg in zijn carrière gedwongen zag de muzikale arena te verlaten.

David Ackles (1968) - 9

David Ackles’ debuutalbum is allesbehalve een schoorvoetende eerste stap in de muziekwereld. Hier is een volwassen singer-songwriter, die zowel muzikaal als poëtisch voor weinig collega’s hoeft te buigen.

Het eerste nummer, Road to Cairo, is meteen een voltreffer – en een passende voorbode voor de rest van zijn oeuvre. Het is het gepijnigde relaas van een vagebond die na jaren zijn gezin in Cairo, Illinois weer op wil zoeken. Uiteindelijk reist hij ongedaner zake zijn verloren thuis voorbij, uit schaamte om zijn vertrek, en angst voor het welkom dat hem wacht. De uitzinnige instrumentale climax klinkt als een ontspoorde auto die, voortgedreven door een losgeslagen gitaar, orgel en bas, met tweehonderd kilometer per uur op een ravijn afstevent. Het is een even verontrustend als zelfverzekerd voorspel.


Op de rest van David Ackles houdt hij dit niveau schijnbaar moeiteloos vast. Uit alles blijkt zijn veelzijdige vakmanschap. Behalve de wilde trip van Road to Cairo, brengt hij ook een onbeschaamd optimistische ballad (What a Happy Day), de nostalgie van Down River en When Love is Gone, en de romantische anti-oorlogslyriek van Lotus man:


In the dawn, listening to the distant drums,
And the distant cannon firing,
We'll be gone long before the battle comes,
Just the thought of war is tiring.


Maar Ackles is geen romanticus zoals het woord zo kort na de blijmoedige Summer of Love begrepen werd. Altijd is er een duistere onderstroom die zijn vertellers de diepte intrekt. ‘The world is full of lovers’, zingt hij in Blue Ribbons, om vervolgens de luisteraar abrupt uit zijn romantische droom wakker te schudden, ‘Loving hate and only loving others of their kind’. Het is deze durf om donkere noten aan te slaan, in combinatie met zijn grote vakmanschap als schrijver en muzikant, die Ackles tot een van de allergrootsten maakt – en zijn debuut is een uitstekend beginpunt voor een ontdekkingsreis door zijn rijke oeuvre.